Het gevecht tegen slechte mensen is van alle tijden. Maar wie bepaalt wat goed en slecht is? De hoogste rechter! Swüste: ‘De mens in nood. In de psalmen is dat: bijna dood, met één been in het graf. Vaak is er dan het vertrouwen dat het weer goed komt. Maar bij- voorbeeld in psalm 88 is dat niet het geval. […] Er is [wel] de overtuiging dat je met wat je is overkomen altijd bij God terecht kunt. Zowel met je droefheid, alsook met je woede, ook al is die niet altijd even redelijk. Van “heb je vijand lief” is absoluut geen sprake. […] De mens roept, schreeuwt wat hij op zijn hart heeft. Tegen God mag je alles roepen en zeggen.’
In dit programma wordt gejammerd en geroepen. Er is immers ergens een luisterend oor. Anderzijds wisten veel componisten tot in de twintigste eeuw dat een echte jammer- klacht niet in de liturgie thuishoort. Zoveel emotie werd vrijwel nergens toegestaan. En menige componist die zich er toch aan overgaf, werd van hogerhand daarop aangespro- ken. Maar in de kleine nuance kan veel emotie verstopt zitten. Johannes Ockeghem, Jos- quin des Prez, Robert Parsons, François Regnard, Orlando di Lasso, Sigismondo d’India en Christoph Buel verstonden stuk voor stuk die kunst. Ze hielden zich aan de regels van het polyfone en modale spel, maar wisten tegelijkertijd herkenbaar zichzelf te zijn. Ook Rameau is opvallend ingetogen in zijn klaagzang Laboravi clamans.
Daartegenover pakken Charles Ives, Benjamin Britten en Sven-Arne Sandström toch wat meer uit. Ives met de hem zo eigen botsende harmonieën en gestapelde samenklanken. Britten kiest vanuit de eenstemmigheid voor een afwisselende zeer talige weergave van de tekst. En Sandström nam een andere bekende psalm als uitgangspunt, namelijk Hear my prayer van Purcell, en liet deze buiten zijn oevers treden.